QR Bokrijk, hulp aan de RAF-bemanning.

 

OMWONENDEN EN VERZETSLUI HOUDEN DE VLIEGENIERS VAN DE CRASH VAN 13 MEI 1944 IN BOKRIJK UIT DE HANDEN VAN DE DUITSERS

 

Na de crash

De zeven vliegeniers van de neergeschoten RAF-bommenwerper landden met hun parachute op verschillende plaatsen in de omgeving van Bokrijk. Ze vonden elkaar later terug in Zonhoven. Alleen de twee Australische piloten zouden in krijgsgevangenschap geraken. Piloot John Evans was geland op het provinciaal domein van Bokrijk, niet ver van de crash.

Daar was die dag Jaak Cardinaels uit Zwartberg, 16 jaar oud,  met twee opzichters boompjes aan het planten.  Tijdens de schaft praatten ze over het bombardement op Hasselt en  over een vliegtuig dat was gevallen achter de boerderij van het klooster in Bokrijk. Plots  hoorden zij geritsel  in het struikgewas. Daar stond een man in overall en op klompen. Het was piloot John Evans. Cardinaels bracht hem naar een stenen bergplaats op het domein.  Cardinaels kende Lucien Grieten, een verzetsstrijder die een afdeling van de ontsnappingslijn Comète had opgericht.  Cardinaels  fietste  naar de koolmijn van Zwartberg waar Grieten eertijds werkte en contacteerde daar elektricien Alfred Van der Biest, zijn latere groepsoverste. Toen hij terug in Bokrijk kwam, zat Evans niet meer op de plaats waar hij hem had verstopt. De opzichters vertelden hem dat hij hogerop in het stro lag, samen met een tweede vliegenier, Bill Robertson. Van der Biest ondervroeg beiden.

Daarna werden zij naar het boerderijtje van Fons Buntinx gebracht.  Buntinx ging iemand  halen die hen terug naar Engeland zou brengen. Intussen konden zij een paar uur gaan slapen in de schuur. Piloot John Evans en bommenrichter Bill Robertson vroegen zich intussen  af wat er met de andere bemanningsleden gebeurd was.

Na de rustpauze kwamen vijf mannen de boerderij binnen; een van hen sprak een beetje Engels en zei dat ze van de Witte Brigade waren. Ze gaven de vliegeniers schoenen, een overall, een muts en een fiets. De man die een beetje Engels sprak, zou voorop rijden en dan volgden de vliegeniers op zowat 100 meter. Ze fietsten een halfuur tot ze in Zonhoven aankwamen. De gids bracht hen naar een huis.  Daar kregen ze te horen dat zij diezelfde avond tegen 10 u naar een schuilplaats in de bossen zouden gaan waar ook vijf Russische onderduikers zaten.

 De hulp van verzetsstrijders

Om 10 u vertrokken zij op de fiets. Na een halfuur stopten ze en legden de rest van de weg te voet af. Het was schemerdonker en de gids trok toen alleen verder. Even later kwam hij terug in het gezelschap van een grote, goedgeklede, zeer gedistingeerd uitziende heer. Dat was ‘de baron’, Jean de Villenfagne, een edelman die vlakbij in kasteel Vogelsanck  woonde. Hij sprak zeer goed Engels. De baron nam nu de leiding en verraste John en Bill door te vertellen dat ze onder de grond gingen wonen. Daar zouden ze enkele dagen verblijven en nadien naar Hasselt gebracht worden.    

Op 20 mei bracht Florent Biernaux van de ontsnappingslijn Evasion de vliegeniers naar zijn huis in Hasselt waar nog twee Canadese piloten ondergedoken zaten. Vijf dagen later werden de RAF-vliegeniers per tram naar Luik gebracht en toevertrouwd aan de Luikse afdeling van de ontsnappingslijn.  De mannen belandden in een garage in Herstal waar nog meer piloten op de vlucht samen zaten. Op 6 juni 1944 kwam men hun melden dat de geallieerden geland waren in Normandië. De mannen waren uitgelaten van vreugde maar het zou nog twee en een halve maand duren voor ze bevrijd werden.

In zijn boek “Wit & Zwart – Verzet en Collaboratie in een Vlaams Dorp: hulp aan geallieerden en Russen”, stelt Roger Rutten: “In de Zonhovense verzetsgeschiedenis bekleden Jules en René Jaspers en Louis en Léon Wouters een centrale plaats. Hun inzet voor de weerstand mag ronduit heldhaftig genoemd worden. Ze boden steun aan Russen en piloten maar waren lang niet alleen.” Voor mensen uit het verzetsmilieu is de familie Jaspers een begrip. De gedecideerde Jules, vader van René, moet op zeker ogenblik onverschrokken beslist hebben de verzetskaart te trekken. Zijn woonplaats vlak bij de bossen van Vogelsanck  zal hierin zeker meegespeeld hebben. Zoon René, die met boswachter Louis Wouters  – uit die andere bekende familie van het verzet –  optrok, werd al heel jong meegezogen in de verzetsactiviteiten… Zo trok René Jaspers met “die van Wouters” naar Luik om kleren voor de onderduikers te kopen. Op 6 augustus 1944 ging René pas om twee uur ‘s nachts nog even slapen. Hij wist toen nog niet dat de volgende dag er anders uit zou zien dan gepland. Al om tien voor vijf zou hij samen met Louis Wouters de trein nemen naar Luik om er weer kleren te gaan halen. De wekker liep af in het holst van de nacht. Nog moe stelde René zijn vertrek naar Luik nog even uit tot zeven uur. Dat zou hem duur te staan komen. Om vijf uur was het zo laat. Bij het ochtendkrieken: gebons, S.D.”

René Jaspers probeerde nog om via het dak te ontsnappen maar hij werd uiteindelijk gevangengenomen en buiten afgetuigd door leden van de S.D. (Gestapo). Zijn vader werd voorlopig met rust gelaten. Dan werd René weggevoerd naar Hasselt maar kwam dezelfde dag terug naar Zonhoven samen  met de Florent Biernaux, die meer dan 40 piloten hielp ontkomen aan de vijand. René Jaspers werd opnieuw geslagen om hem tot bekentenissen te dwingen en ook zijn vader werd door de Gestapolui onder handen genomen. Maar ze bleven zwijgen.

Nadat de Gestapo hun huis grondig doorzocht en geld, drank en het radiotoestel meegenomen had, voerden ze  de drie weerstanders naar het huis van Frans Hoydonckx die de Canadese piloot Dudley verborgen hield.  Daar werden de verzetslui opnieuw zwaar mishandeld. Vervolgens ging het naar de gevangenis van Hasselt waar ook mevrouw Biernaux, Olympe Doby , aanwezig was evenals mevrouw Laure Degueldre-Vliers in wier café in Hasselt dat zij samen met haar dochter Simone uitbaatte, het hoofdkwartier van de ontsnappingslijn Evasion gevestigd was. Alle betrokken verzetslieden werden op 14 augustus 1944 naar de gevangenis van Sint-Gillis in Brussel gebracht, opnieuw verhoord en gefolterd.

 

Florent Biernaux en Jules Jaspers werden op 30 augustus 1944 op transport gezet naar Duitsland. Zij hadden geluk want zij zaten op de zogenaamde Spooktrein, het laatste  konvooi met gevangenen voor een Duits concentratiekamp, dat op 2 september 1944 door sabotage van de treinmachinisten nooit op zijn bestemming zou aankomen.

Olympe Biernaux-Doby werd op 31 augustus naar Ravensbrück en later naar Sachsenhausen gedeporteerd. Op 1 mei 1945 werd ze in de buurt van Berlijn, tijdens een ‘dodenmars’, bevrijd door de Russen. Zij kwam op 24 mei 1945, samen met Laure en Simone Degueldre, terug thuis in Hasselt.

 – Zoon Raymond Biernaux (° Hasselt 11-05-1924) stierf op 3 maart 1945 in gevangenschap in het concentratiekamp van Neuengamme.

René Jaspers (°Hasselt 24-3-1926) verbleef in de concentratiekampen van Breendonk, Neuengamme, Kaltenkirchen en Ludwigslust (Wöbbelin), waar hij op 1-5-1945 werd bevrijd. Hij was voor de rest van zijn leven getekend door de gruwelijke folteringen en het leven in concentratiekampen.

-Ook Laure Vliers (°Hasselt 4-4-1900, †Brugge 25-08-1968) belandde in een concentratiekamp maar overleefde.

 

Sinds 1941 trokken meer dan 190 Amerikanen, 126 Britten, 29 Canadezen en 15 Australiërs en Nieuw-Zeelanders door Limburg. Wij weten met zekerheid dat er 284 vliegeniers daadwerkelijk geholpen werden en dat er ongeveer 300 Limburgers bij deze hulp als ‘herberger’ of begeleider betrokken waren.

© Jan Zoons